
Jurisprudentie
AR2257
Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2281 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2281 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Korting WW-uitkering: niet voldaan aan sollicitatieplicht.
Uitspraak
02/2281 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Nederland te Leusden, op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 maart 2002 nr. 01/1208 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 21 juli 2004, waar appellante en haar gemachtigde, met kennisgeving, niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door W.M.H. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aange-vallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de geding-stukken, ook voor de Raad uitgangspunt bij zijn beoordeling.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft gedaagde de aan appellante per 1 mei 2001 toegekende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) gedurende 16 weken met 20% verlaagd op grond van de overweging dat appellante voorafgaande aan haar werkloosheid, in de periode van 28 maart 2001 tot 1 mei 2001 onvoldoende heeft gesolliciteerd.
De vraag, of deze maatregel de rechterlijke toetsing kan doorstaan, beantwoordt de Raad met de rechtbank bevestigend. Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd, is in gedeeltelijk andere bewoordingen grotendeels een herhaling van hetgeen eerder in de procedure is gesteld. De Raad onderschrijft hetgeen door de rechtbank dienaangaande is vastgesteld en overwogen en ziet geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Namens appellante is in hoger beroep nog aangevoerd, onder verwijzing naar de uitspra-ken van de Raad van 14 november 2001, nrs. 99/4972 WW en 99/5399 WW (gepubli-ceerd in USZ 2002/20 en USZ 2002/22), dat gedaagde moet aantonen dat appellante in de bewuste periode een meer dan louter hypothetische kans had om passende arbeid te verkrijgen.
Dienaangaande overweegt de Raad dat in eerstvermelde uitspraak (nr. 99/4972 WW) is overwogen dat van de betrokkene in de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd ook te solliciteren naar andere functies dan die op haar eigen opleidingsniveau en dat in de als tweede vermelde uitspraak (nr. 99/5399 WW) is overwogen dat het voor de betrokkene in de gegeven omstandigheden onduidelijk was op welke vacatures hij zijn sollicitatie-inspanningen had moeten richten, zodat hem niet kwalijk was te nemen dat hij (veelal) naar niet-passende functies had gesolliciteerd.
In het onderhavige geval staat echter vast dat appellante in het geheel geen sollicitatie-activiteiten heeft ondernomen. Zij heeft naar eigen zeggen in de aan de orde zijnde periode slechts de vacaturebank van het arbeidsbureau geraadpleegd en personeels-advertenties in kranten doorgenomen. Reeds hierom kan hetgeen in evengenoemde uitspraken van de Raad is overwogen in appellantes geval niet van overeenkomstige toepassing worden geacht. Niet valt in te zien dat appellante, die naar tijdens de hoorzitting in bezwaar is gebleken bij het raadplegen van de vacaturebank en de kranten-advertenties heeft gekeken naar functies op het gebied van administratief medewerkster - waarin zij ook een arbeidsverleden heeft - niet meer dan een louter hypothetische kans op arbeid had gehad, indien zij zich naar behoren had gekweten van haar sollicitatieplicht.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. Karssenberg.